In het oerwoud is geen internet… Er is wel meer niet. Overal bier van Oranjeboom. Maar geen internet. Vandaar.

Sorry dat we niet hebben zien aankomen dat we zo lang niets van ons zouden kunnen laten horen. We zullen proberen om dat beter te voorzien. Maar wat een week.

Vanuit Kuching zijn we eerst voor twee dagen naar het natuurpark van Bako gegaan. Het is het oudste en kleinste natuurpark van Maleisië, en het biedt bezoekers een blik op uiteenlopende begroeiingen en ontmoetingen met wilde dieren, die er al vijftig jaar niet meer door mensen beschoten zijn en dus iets van hun terechte wantrouwen hebben laten varen. Met name de neusaap, die alleen op Borneo voorkomt, kan zich op een grote populariteit verheugen. De Maleis/Indonesische troetelnaam voor dit dier, kennelijk in koloniale tijden geïnspireerd door de rode vacht, de grote neus en de bolle buik van vowassen mannetjes, is orang belanda, oftewel Nederlander…

Eerste dag. Busrit van drie kwartier naar Bako, boottocht van een kwartier naar het park. Geen neusapen te zien. Wel een baardzwijn, dat in het kamp rondloopt en zo lelijk is dat ik het niet eens wil fotograferen. We laten onze spullen achter en beginnen aan een jungletocht die volgens de boekjes drieëenhalf uur moet duren. Het pad gaat meteen het oerwoud in, waar een hoge, schemerige stilte heerst waarin af en toe een vogelkreet doorheen galmt. Al snel gaat het pad omhoog, en onze kleren zijn binnen enkele minuten doorweekt. Geen neusapen. Naarmate we hoger komen gaat de begroeiing over van hoge, dicht bebladerde bomen in palmbomen, en dan op een stenige, zanderige grond in lage bomen met leerachtige of naaldvormige blaadjes. Het is zwaar werk, maar na een wat moeizaam begin wennen we aan het warme, vochtige weer. We krijgen plezier in de inspanning en de aandacht op het hier en nu die die inspanning met zich meebrengt. Na een goeie drie uur komen we aan het eind van de cirkel en terug in het kamp. Anderen hebben kortere wandelingen gemaakt, en raken niet uitgepraat over de neusapen die ze gezien hebben. Later in de middag gaan we de kant op waar men ons verteld heeft dat ze te zien moeten zijn, maar het zit niet mee. Later stuiten we op een gids die ons een begeleide nachtwandeling voorstelt, waar we graag mee instemmen. Bij het vallen van de avond zien we hem ergens bewegingloos naar boven kijken. We gaan ernaartoe en krijgen een eerste glimp van een neusaap te zien, zo ver weg dat we erop moeten vertouwen dat het bewegende toefje rood tussen de bladeren er inderdaad één is.

Was dit een voorbode van wat we ’s avonds konden verwachten? Het moet in ieder geval een koddige aanblik voor het nachtelijk wild geboden hebben, vijf mensen die in het pikkedonker door de jungle lopen, af en toe inhouden, de zaklantaarns uitdoen, om ze na een minuut weer aan te doen en hoopvol het gebladerte te doorzoeken. Na twee uur waren we niet verder gekomen dan een lichtgevende paddestoel, waar we ons met zijn allen vol interesse over gebogen hadden, alle schijnbewegingen en wacht-even-wat-was-dat-voor-geluid pauzes ten spijt. Wel goed geslapen trouwens, die nacht.

Dag twee. Over de loopbruggen naar het mangrovebos gelopen, dat op dit uur van de dag droogstaat. Hier moeten nu neusapen zitten. Poosje later maar weer terug naar het kamp, misschien dat iemand anders nog iets gezien heeft. Iemand vertelt ons inderdaad dat er apen zijn, en om ze te zien moet je van de loopbrug af en door mangrove verder. O, wist niet dat dat mocht… Wij dus ook die kant op, krijgen uiteindelijk de apen te zien, al zijn ze te ver weg om te kunnen fotograferen. Nieuwe wandeling, deze keer naar een strand, waar we onze meegebrachte rijst met kip en groente opeten en een stukje zwemmen in een bruine zee. Op de terugweg begint het te regenen, maar het is geen water dat om ons heen inslaat. Boven ons zit een hele troep neusapen hoog in de bomen, en het regent stukjes afgebeten vrucht en steeltjes. Met ingehouden adem slaan we ze gade en nemen wat foto’s, al zitten ze ook nu erg hoog. Dit zijn toch wel schuwe dieren, hoor. Terug bij de loopbrug zien we een groep georganiseerde bezoekers vanaf de loopbrug naar de grond kijken. Er zit een groep neusapen voor ze, zo dichtbij dat ze bijna aan te raken zijn… Terwijl ik opnieuw het fototoestel tevoorschijn haal hoor ik naast me in een Midden-Nederlands dialect: let op zijn oogjes, als je die ziet krijg je een mooie foto, ja, nu de foto maken!

De volgende twee dagen hebben we hoofdzakelijk op het water doorgebracht. Eerst een boot over zee naar de monding van de Batang Rejang en op de rivier door naar Sibu, vandaar een boot naar Kapit, en na een overnachting nog een laatste boottocht naar Belaga. Snelle, lange, lage boten die er veertig jaar geleden futuristisch moeten hebben uitgezien en er nu gewoon niet meer uitzien. Op de eerste van die twee dagen betrekt de hemel en barst er een enorme regenbui los. De zitruimte in de boot biedt beschutting, maar heeft een airconditioning die is afgesteld op 16 graden en een tv waarop dvd’s worden afgespeeld met buitenaardse monsters, veel geweld en lichaamsdelen die aan gort geschoten worden of gewoon door een geheimzinnige ziekte uit elkaar spatten, dit alles met een ondertiteling die bestaat uit Engelse woorden, die echter geen begrijpelijke Engelse zinnen vormen. Door de ramen zien we boomstammen en stronken in de rivier drijven, waardoor het gelaveer van de boot en de klappen die we af en toe tegen de onderkant horen verklaard worden. Op de tweede dag is het beter weer en is het mogelijk op het dak van de boot te gaan zitten. We passeren longhouses en plaatsen waar gekapte bomen verscheept worden. Er drijft al wat minder hout in de rivier, maar daarvoor in de plaats komen nu ondiepe plekken en stroomversnellingen. Ik probeer het water te lezen en te voorzien wat voor manoeuvres de schipper zal gaan maken, maar zit er iedere keer naast. Uiteindelijk komen we aan in Belaga.

Belaga bestaat uit wat huizen en een onevenredig aantal winkels met levensmiddelen en huishoudelijke artikelen, twee hotels en een tiental cafés, en twee snookerhallen. Hier komen mensen die nog verder stroomopwaarts wonen, of zelfs niet aan de rivier maar landinwaarts, hun boodschappen doen. Zodra we de hoofdstraat doorlopen wordt er naar ons gezwaaid vanuit één van de twee hotels. In het register zien we dat we de eerste gasten in twee weken tijd zijn.

We zitten wat te drinken als een vriendelijke man ons welkom komt heten. Al gauw blijkt dat dit Daniel is, die in de Lonely Planet staat vermeld als de eigenaar van Daniel’s Corner, een café op een hoek dus, en die de aangewezen persoon is om van alles te regelen. We praten wat en hij stelt ons voor ’s avonds ergens heen te gaan. We hebben niet helemaal begrepen waarom het gaat, maar gaan tegen zessen naar zijn café, waar zich wat vrienden verzameld hebben. In optocht vertrekken we naar de kampung melayu voor de hari raya aidilfitri. Het is de laatste dag van de ramadan, en het gebruik wil dat die wordt afgesloten met drie dagen ‘open huis’ bij de moslims, die nu iets te vieren hebben. Open huis blijkt te betekenen: open huis. In de Maleise wijk lopen we onaangekondigd bij kennissen van Daniel binnen, begroeten iedereen hartelijk, wensen iedereen selamat hari raya, en gaan vervolgens zitten, in afwachting van het eten. We zijn die avond bij vier huizen langsgeweest, en we hebben vier keer moeten eten.

In eerste instantie voelden wij ons nogal gegeneerd door dit gebruik dat veel weghad van profiteren. Mochten onze gastheren en –vrouwen dat ook zo gezien hebben, dan hebben ze dat goed weten te verbergen. Integendeel, het leek erop dat het ze een eer was ons te mogen ontvangen. De vrouwen hadden hiervoor dagenlang in de keuken gestaan, en ieder had zijn best gedaan om zo goed mogelijk voor de dag te komen. We gingen langs bij de chef van de regio, die rijk gevulde tafels had staan met kunstig gemaakte spekkoeken die uit ontelbare laagjes en kleuren bestonden. En we gingen wat later op de avond langs bij arme mensen, die zo te zien nog geen gasten hadden gehad en oprecht blij leken dat iemand hun duidelijk bescheidener maal met ze wilde komen delen. Overal dezelfde hartelijkheid, en het enige verschil tussen arm en rijk bestond uit de middelen die ieder kon aanwenden om het zijn gasten naar de zin te maken.

Volgende dag, zondag. We gaan naar de kerk. Niet dat we opeens bekeerd zijn, maar Daniel heeft dat zo bepaald met de vriendelijke stelligheid waar je als gast en bezoeker niet tegen ingaat. Belaga heeft twee kerken, een protestantse en een katholieke, waar mensen van diverse ethnische achtergronden uit de wijde omgeving op afkomen. De protestantse kerk waar wij naartoe gaan is al vol als we aankomen, maar Daniel praat met wat mensen en opeens komen er wat plaatsen voor ons vrij. Na wat inleidend gezang begint de preek met als thema ‘eert uw vader en uw moeder’, die gehouden wordt in een Maleis dialekt dat wij nog niet helemaal machtig zijn. Het begint tam genoeg. Af en toe worden huilende baby’s naar buiten gedragen, en gekalmeerde exemplaren naar binnen. Charlotte houdt zich bezig met tellen hoeveel mannen hetzelfde overhemd dragen en lezen in de Engelstalige bijbel die Daniel ons geleend heeft. Ik zie haar beginnen bij bladzijde 1, en even later ergens midden in het heilige boek bladeren. De preek duurt lang. Hij duurt heel lang. De predikant raakt zichtbaar en hoorbaar in het vuur van zijn eigen verhaal, er worden allerlei oratorische registers opengetrokken, de spanning stijgt. Ten slotte zet een band een meeslepend refrein in ter ondersteuning van het verhaal, en voert daarmee de spanning langzaam op tot een hoogtepunt. Dan komt de gemeente in beweging, armen worden om middels geslagen, er wordt gewiegd op de maat van de muziek en de dwingende woorden van de predikant, die nu Jezus aanroept. Hier en daar vallen familieleden elkaar snikkend in de armen en worden handen hemelwaars geheven. Zelfs de band houdt de ogen niet meer droog. Een man loopt met een videocamera door de kerk om de meest meeslepende taferelen vast te leggen.

De door een kundige regie opgezweepte gemoederen worden weer tot bedaren gebracht door de liederen die verschillende muziekgroepen uit verder en minder ver verwijderde dorpen ten gehore brengen. Sommige maken er een goed ingestudeerde show van, terwijl andere doen denken aan goedbedoelde optredens bij feesten en partijen: er is er één die de tekst en de melodie kent, en de anderen proberen mee te doen.

Na afloop zegt Daniel: laten we een stukje lopen, en als bij toeval komen we langs het huis van een bekende. Even dag zeggen, dus. En aangezien het vandaag nog steeds Hari Raya Aidilfitri is, en de bekende een moslim, en het tegen het lunchuur loopt, krijgen we meteen eten voorgezet. Charlotte kijkt bedenkelijk, vraagt om een heel klein beetje rijst, en krijgt lachend een heel bord volgeschept. Beetje rijst? Net zoiets als beetje zwanger!

Laat in de middag zitten we aan de rivier te genieten van het zachter wordende licht en de draaglijker wordende temperatuur als er een kano aan komt varen. De inzittenden gebaren van: geen foto’s, dus de camera wordt opgeborgen. Er stapt een klein gezelschap uit waarvan vooral een oude vrouw opvalt. Ze heeft lange, uitgerekte oorlellen en tatouages over armen en benen, rookt iets wat er uitziet als een flinke joint en heeft over haar schouder een jachtgeweer hangen. Zes of zeven zakken worden uitgeladen, er steken poten uit. Wilde zwijnen, die pas geschoten zijn en nu aan de bevolking van Belaga te koop worden aangeboden. Het duurt niet lang voordat ze allemaal aan stukken gehakt en verkocht zijn.

Maandagochtend een bezoekje aan de groentemarkt, waar we uit verschillende eetbare varens mogen kiezen wat we voor de lunch willen hebben, die Daniel’s vrouw voor ons zal klaarmaken. Wild zwijn staat ook op het menu. Na de markt vertrekken we per kano naar een mooie stroomversnelling die onbevaarbaar is maar aardig om te zien, en een waterval waaronder het heerlijk zwemmen is, en waar Charlotte erg mooi in uitkomt.

’s Middags staat een kort bezoek aan een longhouse op het programma, gevolgd door de boot die om drie uur vertrekt naar de stuwdam die verder stroomopwaarts in aanbouw is. Daar worden we, samen met Daniel, volgens afspraak opgehaald door Daniel’s neef, die ons eerst meeneemt naar het longhouse van zijn familie, waar we de grote rugzakken achterlaten. We gaan verder de jungle in om stammen van Kenyah en Penan te bezoeken en zullen bij hen blijven slapen, en daarna zullen we onze bagage ophalen en onze reis voortzetten. De weg verkeert in abominabele staat. Het flinterdunne asfalt is geen partij voor de zware, met boomstammen geladen vrachtwagen, en de gaten die overal zijn ontstaan zijn levensgevaarlijk. Uit de cd-speler klinken bekende nummers van Chicago en Leo Sayer. We hebben het er nog over, hoe dat contrasteert met de omgeving. Bij het vallen van de avond verdwijnt het contrast. Een radiostation op de middengolf wordt aangezet, en terwijl we hotsend over een onverharde weg verderrijden krijgen we temidden van statisch gekraak afwisselend mierzoete ramadanliederen en door de presentatrice met onvaste stem ingezongen karaoke te horen. Onze gids en zijn broer schijnen dit ofwel niet te horen ofwel niet erg te vinden, en beide mogelijkheden komen ons als erg onwaarschijnlijk voor. We hebben een aantal onderweg gekochte cakes opgegeten in de overtuiging dat er niets meer te eten zal volgen. Tegen achten komen we aan bij het huis van een hoofdonderwijzer, die ons meteen te eten voorzet. Daarna gaan we door naar het longhouse waar we de nacht door gaan brengen, en krijgen na een korte kennismaking opnieuw een maaltijd voorgezet. We zijn moe van een drukke dag en kijken uit naar een vroege nacht. De bewoners van het longhouse vertellen ons blij dat er later op de avond gedanst gaat worden.

We blijven met onze neuzen in verschillende soorten boter vallen. Vier dagen per maand is het feest in het longhouse, en vandaag is één van die vier dagen. Voordat we gaan dansen drinken we bier met een deel van de bewoners.

Sarawak heeft een bevolking die  bestaat uit gelijke delen Maleiërs, Chinezen en ‘oorspronkelijke bewoners’. Van die laatsten vormen de bekende, tot een jaar of vijftig geleden ijverig koppen snellende Iban de grootste groep, maar er zijn er nog veel meer. Iemand vertelde ons dat longhouses op palen zijn gebouwd omdat de ladders die er toegang toe verschaften gemakkelijk opgehaald konden worden, zodat het lastig werd voor de vijand om erin te komen. Het lijkt me dat de Iban gemakkelijk ladders mee hadden kunnen nemen op hun rooftochten, maar waarschijnlijk is dat wat te simpel gedacht. Hoe dan ook, toen westerse missionarissen de gezamelijke bevolking van Borneo kwamen vertellen dat het beter was om allemaal vrienden te zijn en dezelfde god te aanbidden hebben de Iban waarschijnlijk even moeten slikken, maar de andere volkeren zagen meteen de voordelen van het christendom in. Nu dus zitten we Oranjeboom te drinken met een aantal Kenyah die in dit longhouse wonen en twee Kayan (Daniel en zijn neef), terwijl de vrouw van het hoofd van het longhouse Iban is. Dat bier wordt ons trouwens onophoudelijk toegeschoven, en vriendelijk bedanken is er niet bij. Zo leert ook Charlotte bier drinken…

De muziek die in het gemeenschappelijk deel van het longhouse gespeeld wordt is te horen waar we zitten, en we gaan kijken naar degenen die alvast begonnen zijn met een soort squaredance. We worden er meteen bijgehaald en uitgenodigd om mee te komen doen. Ik doe in het begin alles verkeerd, maar Charlotte heeft al snel de passen door. Het enthousiasme van de bewoners is aanstekelijk, en uiteindelijk dansen we uren lang de poco poco (spreek uit: potsjo potsjo) alsof we ermee opgegroeid zijn. Het deuntje dat erbij hoort zullen we hierna nog heel vaak horen, niemand krijgt er ooit genoeg van.

Dinsdagochtend is er net tijd voor een kop koffie voordat de biertjes weer opengaan. Vandaag wordt het parlementslid die dit district vertegenwoordigt verwacht. Hoofdmannen uit de omgeving zijn uitgenodigd om te komen pleiten voor zaken die ze geregeld willen hebben, maar voordat het zover is moet er gefeest worden. Pasgeschoten zwijnen worden geroosterd, drinkliederen worden gezongen, blikjes geleegd. De vrouwen van het longhouse komen zingend naar buiten met theekopjes in de handen. Het is geen thee die ons aangeboden wordt, maar rijstwijn, en ook dit moet in één keer achterover. Hierna… eh, hierna… Ik geloof dat we een middagdutje gedaan hebben, maar mijn geheugen laat me even in de steek.

Later worden we betrokken bij het ceremonieel planten van bomen, wat in ruil voor een geplante boom een glas whisky oplevert. Waarom er in de jungle bomen geplant moeten worden? Zij kappen, wij planten. Simpel.

Even weer een zijstapje. Bij ons vertrek uit het longhouse de volgende dag zullen we zien wat bedoeld wordt met ‘zij kappen, wij planten’. Op de heenweg hadden we het laatste stuk in het donker gereden, maar bij daglicht kunnen we zien dat de jungle op veel plaatsen heeft moeten wijken voor uitgestrekte palmplantages. Ook komen we langs heuvels die eruitzien alsof er een geheimzinnige ziekte heeft huisgehouden. Alle begroeiing ligt tegen de grond, en hele hellingen liggen bloot en dragen de littekens van de machines die zich erdoorheen gevreten hebben. Triomfeert hier de beschaafde wereld? Wordt hier de aarde vermoord? Een beetje van allebei? Geen van beiden? Flarden van een door alcohol beneveld gesprek staan me nog bij. Eén van de Kenyah had het over hoe er teveel waarde aan kennis wordt gehecht. Op school wordt kennis onderwezen, beschaving heeft kennis nodig. Maar kennis wordt gebruikt voor geldelijk gewin, en leidt overal in de wereld tot ellende en vernieling. Ook in het toerisme, zei hij, wordt alles verkeerd aangepakt. Bezoekers wordt verteld hoe die en die vogel heet, waarvan die en die aap leeft, en vervolgens kan de reis voortgezet worden. Om werkelijk iets te begrijpen van het oerwoud moet je het ruiken, voelen, je ogen dichtdoen. Namen van planten en dieren vormen daarbij een belemmering, niet een hulpmiddel.

Dit spreekt aan. Ik heb al langer het gevoel dat de neiging die we allemaal hebben om de wereld beheersbaar te maken door alles een naam te geven de enorme rijkdom van die wereld geweld aandoet. Door te willen benoemen en beschrijven wat ik zie beperk ik alles tot eigenschappen en ontglipt me de essentie. Daar kan natuurlijk wel wat aan gedaan worden. Zoals zo vaak is dit de eerste stap: bewustwording.

Na het planten van de bomen brengen we een bezoek aan een gemeenschap van Penan. Iedereen had ons erop voorbereid: Penan zijn hele arme mensen. Ze voeren niets uit, er worden scholen voor ze gebouwd waar ze hun kinderen niet naartoe sturen, ze geven hun kinderen niet aan bij de burgerlijke stand, er valt absoluut niets met ze te beginnen.

Maar niets had ons kunnen voorbereiden op de armoede die we tegenkomen. In hun vervallen, verzakte, van afvalmateriaal gemaakte huizen wonen drie, vier gezinnen in één kamer. Overal lopen lelijke, deels ziekelijke kleine kinderen rond. Elders hadden we al gezien hoe afval in de rivier gegooid werd, waar het bruine water het opslokte en het niet meer bestond. Deze Penan hebben geen water om hun afval in te gooien, en ze wonen op de vuilnisbelt die ze zelf gemaakt hebben. Maar het meest schokkend is de blik van gelatenheid in ieders ogen. Hier hebben we, recht voor ons, armoede zonder begin en zonder eind, hier is geen hoop op verbetering, hier is geen hoop. De kinderen worden om ons heengezet, we worden voorgesteld, we vertellen hoe blij we zijn met de hartelijke ontvangst, worden nog getrakteerd op een liedje en mogen zelf ook onze nationale volksliederen ten gehore brengen. Charlotte knoopt nog een gesprek aan met een meisje dat kennelijk vaak genoeg naar school is geweest om een beetje Engels te spreken en heeft daarmee ieders aandacht, maar ik voel me hopeloos opgelaten.

De avond wordt gevuld met speeches van de hoofdmannen, gericht tot de bezoekende parlementariër. De bedoeling is dat er daarna gedanst wordt. Om half elf houden Charlotte en ik het voor gezien en gaan naar bed. De speeches gaan nog door tot één uur ’s nachts, waarna de muziek aangaat. Om zeven uur ’s morgens komt het feest tot zijn eind.

Woensdag dus intussen, en wij staan op vlak na het eind van het feest, dat zich voor onze deur heeft afgespeeld, maar waar we grotendeels doorheen geslapen hebben. Daniel begroet ons en vraagt ons na het ontbijt naar het longhouse even verderop te komen, hij gaat er vast heen. Het plan was om in de loop van de dag te vertrekken en dan nog een avond bij zijn broer door te brengen, maar we hebben een beetje genoeg van de voortdurende onderdompeling in gezelschap. We willen wel weer wat tijd samen hebben, dus we besluiten om hem te vertellen dat we vandaag weer op reis willen gaan. Er zijn meer kleine dingen die wat wringen. Daniel richt steevast het woord tot mij en geeft Charlotte het gevoel dat ze genegeerd wordt. Charlotte houdt niet van dat gevoel. Het heeft ook niet geholpen dat Daniel’s neef na een tussenstop op weg naar het longhouse, ervan overtuigd dat iedereen er was, de auto in gang zette en wegreed op het moment dat Charlotte wilde instappen.

Het is acht uur ’s morgens. Terwijl we het longhouse naderen waar Daniel is horen we geluiden van veel stemmen, en zien we een aantal auto’s staan. We kijken elkaar aan. Toch niet weer een feest, hè? Een groot aantal mensen heeft zich verzameld bij de rivier. Zodra we verschijnen probeert iemand ons een biertje in de hand te duwen. Een zwijn wordt geroosterd. Daniel zit te lachen en te drinken tussen een aantal anderen. Daniel is wijd en zijd bekend. Daniel is geliefd. Daniel heeft de tijd van zijn leven. Nee, dit doen we echt niet meer. We hebben hem betaald voor deze trip, we gaan nu ons eigen plan maken.

We vertellen hem dat we naar Miri willen gaan, en hij zegt meteen: natuurlijk, dat kan. Het duurt even voordat hij doorheeft dat we nu willen gaan, het kan zijn dat ons vertrek van het feest en het daarop volgend wachten langs de weg een hint is geweest die hij kon begrijpen. Maar dan zitten we in de auto, halen onze rugzakken op, worden naar de weg gebracht waar we een bus naar Miri kunnen aanhouden…

… en we zijn in Miri.

Drukke dagen. Dagen met heel veel indrukken. Indrukwekkende dagen. En hier hou ik even op, niet alleen omdat dit relaas nu aangekomen is bij nu, maar ook omdat we voor pampus liggen in ons hotel, zo wat avondeten gaan zoeken, en verder vandaag helemaal niets meer doen.