‘Ercolano gloeit in de zon
Verbaasd kijken wij rond
Hoe lang bestaan wij
Hoe lang nog te gaan
Leven wij ook aan de voet van een vulkaan?’
Om redenen die ik zelf niet ken speelden deze regels van Frank Boeijen al tijden door mijn hoofd, al toen we nog in Spanje waren. Ze zijn niet van grote poëtische of levensbeschouwelijke waarde. Ze appelleren niet aan een herinnering aan een eerder bezoek aan Ercolano. Voordat Frank Boeijen erover begon had ik zelfs nog nooit van Ercolano gehoord en daarna had ik niet meer dan een vaag idee waar het over ging. Maar de regels en de melodie lagen lekker in het hoofd, en ze deden geduldig hun werk. Pas vele jaren nadat ze geschreven waren zouden ze ons met zachte hand, de zachte hand van wie heeft geleerd te wachten, naar Herculaneum leiden.
We stonden op één van de campings die in Pompeii op een steenworp afstand van de beroemde opgravingen liggen. Bussen reden af en aan, groepen bezoekers liepen door de straten, souvenirverkopers verkochten souvenirs en bij restaurants stonden mensen aan iedere voorbijganger te vertellen hoe goed hun pizza was. Was het westen van Sardinië nog aan het wachten op het zomerseizoen, in Pompeii was het seizoen al een paar weken geleden begonnen, en op de camping hadden we met ons kleine tentje nog net een plaatsje kunnen krijgen. We waren ‘s middags aangekomen en hoorden dat de toegang tot de opgravingen deze week gratis was, wat ons deed besluiten meteen maar te gaan kijken. Met gratis toegang loop je wat makkelijker later op de dag naar binnen, ook vlak voor sluitingstijd, je kunt immers een andere keer gewoon terugkomen om meer te zien zonder dat het je meerdere keren entreegeld kost.
Hm, ja. Interessant, best wel. Druk, ook wel. Veel schoolkinderen, veel groepen ouderen. Een immens terrein om over te lopen. Even indenken: het zal je maar gebeuren, de hemel wordt zwart, het regent stenen op je dak, dat stort dus in en als je de volgende ochtend denkt dat je geluk hebt gehad omdat je een nieuwe dag meemaakt komt die pyroclastische stroom langs met zijn temperatuur van enkele honderden graden en leg je alsnog het loodje.
Met de trein gingen we de volgende dag terug in de richting van Napels, naar Ercolano. Herculaneum, zoals het stadje heette toen het in 79 na Chr. werd getroffen door dezelfde pyroclastische stroom als Pompeii was de stenenregen bespaard gebleven. In plaats daarvan vulde het zich langzaam op met kleiner vulkanisch materiaal, waardoor de daken niet instortten zoals in Pompeii, al was de laag as die uiteindelijk bleef liggen zo dik (tot vijfentwintig meter, zeggen ze) dat toen die uithardde al gauw niemand meer wist dat daar een dorp gelegen had. Ook nadat het bij toeval was ontdekt werd lang geaarzeld met het opgraven, aangezien Pompeii veel minder diep begraven lag. Maar wetenschappers waren naar verluid erg onder de indruk van de goede staat waarin ze het dorp ten slotte aantroffen, en nog meer toen nog geen twintig jaar geleden bij wat eens het strand geweest was zowaar honderden skeletten werden gevonden. Konden ze eindelijk eens kijken wat ze aten in die tijd. En zo. Deze mensen waren het dorp uit gevlucht tijdens de vulkaanuitbarsting, waren niet omgekomen door ingestorte daken (zoals in Pompeii), maar waren wel de volgende dag verrast door gas- en stofwolken van honderden graden Celsius. Pech.
Ook wij liepen vol aandacht rond. Herculaneum is kleiner en overzichtelijker dan Pompeii, maar vooral beter bewaard gebleven, hele huizen zijn te zien met daken, muren, muurschilderingen, delen van meubels. Badhuizen, amfitheaters, tavernes, ambachtelijke werkplaatsen. Als het niet zo’n wrede beeldspraak was zou je bijna zeggen dat het meer ‘leeft’ dan Pompeii. En, verwonderlijk: vanaf het station stonden er geen borden naartoe. Bij de ingang stonden geen souvenirverkopers. In de buurt stonden geen bussen.
Tijd om verder te gaan. Richting Amalfikust, eerst door de golf van Napels met mooie uitzichten op wat één van de gevaarlijkste vulkanen van onze tijd wordt genoemd, omdat hij nog onlangs in 1944 is uitgebarsten en er drie miljoen mensen in de buurt wonen. Bij Meta omhoog, om door te steken naar Positano. Een oude man op een oude scooter reed ons voorbij, groette, en stopte. En deed een greep in de jute zak die hij bij zich had, gaf ons sinaasappels en citroenen. Grijnsde, zei dat hij vroeger ook veel gefietst had, groette weer, en reed verder.
Positano moet je gezien hebben om het te geloven. Trouwens, de hele Amalfikust. We zijn zo vaak gestopt om over de rand van de weg naar beneden te kijken en het opnieuw veranderde panorama in ons op te nemen… Alle stereotypen kunnen uit de kast gehaald worden: steile rotswanden die uit zee oprijzen, woningen die tegen de bergwanden aan hangen alsof er geen zwaartekracht bestaat, steengeworden uitroepen van een ontketende natuur en de niet minder expressieve antwoorden die de mensen die hier wonen erop gevonden hebben. Alle stereotypen kunnen meteen terug de kast in, hulpeloze woorden die de indrukken die dit landschap oproept geen eer aandoen. Ook de camera blijkt slechts in staat tot futiele pogingen iets van het overweldigende landschap weer te geven.
Tja. Als je met de fiets reist heb je altijd wel iets te vertellen. En soms moet je toegeven dat je fouten hebt gemaakt. Eerste fout: toen we vlak voor Amalfi ‘s avonds de hemel vanuit het westen zagen betrekken en bovendien wisten dat er regen verwacht werd (hoeveel aanwijzingen heb je nodig?) hadden we meteen moeten zeggen: morgen fietsen we niet. Maar er waren geen campings, en de hotels waren zo duur… Fout. Tweede fout: het bord waarop stond: ‘wegdek glad bij regen en vorst’ slechts met milde verwondering bekijken. De weg was nat. En toen Charlotte, die voorop reed, achterom keek omdat ze geluiden hoorde die ze niet wilde horen was het al te laat. Tijdens de afdaling, bij het inzetten van de bocht, op de natte weg was mijn voorband weggegleden en was de val niet meer te vermijden geweest.
De schade viel mee: wat krassen op de fiets, wat gaten (van het schuren over het asfalt) in de linkertassen, wat grote beurse plekken die de komende dagen waarschijnlijk stijf gaan worden. Plus de peur que de mal. Het voegde een aspect toe aan wat toch al een grijze dag was, en een natte dag waarop ook onze nieuwe regenjacks niet bleken te voldoen… En toen we in Salerno aankwamen en dit een spectaculair lelijke stad bleek te zijn waar de VVV veertig minuten na de aangekondigde openingstijd nog niet open was en slaapplaatsen spectaculair zeldzaam, spectaculair lelijk en spectaculair duur bleken te zijn, tja… toen was duidelijk dat de gemaakte fouten meteen gewroken waren.
Eens kijken. We zitten toch al in tijdnood. Vanuit Salerno gaan boten naar Sicilië. Als we nou eens naar Paestum doorfietsen, dan terug naar Salerno komen en de boot naar Messina nemen… Ja, dat zou het wel eens kunnen worden.