‘Ercolano gloeit in de zon
Verbaasd kijken wij rond
Hoe lang bestaan wij
Hoe lang nog te gaan
Leven wij ook aan de voet van een vulkaan?’

Om redenen die ik zelf niet ken speelden deze regels van Frank Boeijen al tijden door mijn hoofd, al toen we nog in Spanje waren. Ze zijn niet van grote poëtische of levensbeschouwelijke waarde. Ze appelleren niet aan een herinnering aan een eerder bezoek aan Ercolano. Voordat Frank Boeijen erover begon had ik zelfs nog nooit van Ercolano gehoord en daarna had ik niet meer dan een vaag idee waar het over ging. Maar de regels en de melodie lagen lekker in het hoofd, en ze deden geduldig hun werk. Pas vele jaren nadat ze geschreven waren zouden ze ons met zachte hand, de zachte hand van wie heeft geleerd te wachten, naar Herculaneum leiden.

We stonden op één van de campings die in Pompeii op een steenworp afstand van de beroemde opgravingen liggen. Bussen reden af en aan, groepen bezoekers liepen door de straten, souvenirverkopers verkochten souvenirs en bij restaurants stonden mensen aan iedere voorbijganger te vertellen hoe goed hun pizza was. Was het westen van Sardinië nog aan het wachten op het zomerseizoen, in Pompeii was het seizoen al een paar weken geleden begonnen, en op de camping hadden we met ons kleine tentje nog net een plaatsje kunnen krijgen. We waren ‘s middags aangekomen en hoorden dat de toegang tot de opgravingen deze week gratis was, wat ons deed besluiten meteen maar te gaan kijken. Met gratis toegang loop je wat makkelijker later op de dag naar binnen, ook vlak voor sluitingstijd, je kunt immers een andere keer gewoon terugkomen om meer te zien zonder dat het je meerdere keren entreegeld kost.

Pompeii

Hm, ja. Interessant, best wel. Druk, ook wel. Veel schoolkinderen, veel groepen ouderen. Een immens terrein om over te lopen. Even indenken: het zal je maar gebeuren, de hemel wordt zwart, het regent stenen op je dak, dat stort dus in en als je de volgende ochtend denkt dat je geluk hebt gehad omdat je een nieuwe dag meemaakt komt die pyroclastische stroom langs met zijn temperatuur van enkele honderden graden en leg je alsnog het loodje.

Herculaneum: Charlotte luistert naar de audiogids in de kleedkamer van het badhuis voor vrouwen

Met de trein gingen we de volgende dag terug in de richting van Napels, naar Ercolano. Herculaneum, zoals het stadje heette toen het in 79 na Chr. werd getroffen door dezelfde pyroclastische stroom als Pompeii was de stenenregen bespaard gebleven. In plaats daarvan vulde het zich langzaam op met kleiner vulkanisch materiaal, waardoor de daken niet instortten zoals in Pompeii, al was de laag as die uiteindelijk bleef liggen zo dik (tot vijfentwintig meter, zeggen ze) dat toen die uithardde al gauw niemand meer wist dat daar een dorp gelegen had. Ook nadat het bij toeval was ontdekt werd lang geaarzeld met het opgraven, aangezien Pompeii veel minder diep begraven lag. Maar wetenschappers waren naar verluid erg onder de indruk van de goede staat waarin ze het dorp ten slotte aantroffen, en nog meer toen nog geen twintig jaar geleden bij wat eens het strand geweest was zowaar honderden skeletten werden gevonden. Konden ze eindelijk eens kijken wat ze aten in die tijd. En zo. Deze mensen waren het dorp uit gevlucht tijdens de vulkaanuitbarsting, waren niet omgekomen door ingestorte daken (zoals in Pompeii), maar waren wel de volgende dag verrast door gas- en stofwolken van honderden graden Celsius. Pech.

Eén van de baden van het badhuis

Ook wij liepen vol aandacht rond. Herculaneum is kleiner en overzichtelijker dan Pompeii, maar vooral beter bewaard gebleven, hele huizen zijn te zien met daken, muren, muurschilderingen, delen van meubels. Badhuizen, amfitheaters, tavernes, ambachtelijke werkplaatsen. Als het niet zo’n wrede beeldspraak was zou je bijna zeggen dat het meer ‘leeft’ dan Pompeii. En, verwonderlijk: vanaf het station stonden er geen borden naartoe. Bij de ingang stonden geen souvenirverkopers. In de buurt stonden geen bussen.

In een huis, bij de resten van drie pas onlangs gevonden skeletten

Tijd om verder te gaan. Richting Amalfikust, eerst door de golf van Napels met mooie uitzichten op wat één van de gevaarlijkste vulkanen van onze tijd wordt genoemd, omdat hij nog onlangs in 1944 is uitgebarsten en er drie miljoen mensen in de buurt wonen. Bij Meta omhoog, om door te steken naar Positano. Een oude man op een oude scooter reed ons voorbij, groette, en stopte. En deed een greep in de jute zak die hij bij zich had, gaf ons sinaasappels en citroenen. Grijnsde, zei dat hij vroeger ook veel gefietst had, groette weer, en reed verder.

een fotograaf aan het werk; op de achtergrond de Vesuvius

Positano moet je gezien hebben om het te geloven. Trouwens, de hele Amalfikust. We zijn zo vaak gestopt om over de rand van de weg naar beneden te kijken en het opnieuw veranderde panorama in ons op te nemen… Alle stereotypen kunnen uit de kast gehaald worden: steile rotswanden die uit zee oprijzen, woningen die tegen de bergwanden aan hangen alsof er geen zwaartekracht bestaat, steengeworden uitroepen van een ontketende natuur en de niet minder expressieve antwoorden die de mensen die hier wonen erop gevonden hebben. Alle stereotypen kunnen meteen terug de kast in, hulpeloze woorden die de indrukken die dit landschap oproept geen eer aandoen. Ook de camera blijkt slechts in staat tot futiele pogingen iets van het overweldigende landschap weer te geven.

Positano, aan de Amalfikust

Tja. Als je met de fiets reist heb je altijd wel iets te vertellen. En soms moet je toegeven dat je fouten hebt gemaakt. Eerste fout: toen we vlak voor Amalfi ‘s avonds de hemel vanuit het westen zagen betrekken en bovendien wisten dat er regen verwacht werd (hoeveel aanwijzingen heb je nodig?) hadden we meteen moeten zeggen: morgen fietsen we niet. Maar er waren geen campings, en de hotels waren zo duur… Fout. Tweede fout: het bord waarop stond: ‘wegdek glad bij regen en vorst’ slechts met milde verwondering bekijken. De weg was nat. En toen Charlotte, die voorop reed, achterom keek omdat ze geluiden hoorde die ze niet wilde horen was het al te laat. Tijdens de afdaling, bij het inzetten van de bocht, op de natte weg was mijn voorband weggegleden  en was de val niet meer te vermijden geweest.

De schade viel mee: wat krassen op de fiets, wat gaten (van het schuren over het asfalt) in de linkertassen, wat grote beurse plekken die de komende dagen waarschijnlijk stijf gaan worden. Plus de peur que de mal. Het voegde een aspect toe aan wat toch al een grijze dag was, en een natte dag waarop ook onze nieuwe regenjacks niet bleken te voldoen… En toen we in Salerno aankwamen en dit een spectaculair lelijke stad bleek te zijn waar de VVV veertig minuten na de aangekondigde openingstijd nog niet open was en slaapplaatsen spectaculair zeldzaam, spectaculair lelijk en spectaculair duur bleken te zijn, tja… toen was duidelijk dat de gemaakte fouten meteen gewroken waren.

Eens kijken. We zitten toch al in tijdnood. Vanuit Salerno gaan boten naar Sicilië. Als we nou eens naar Paestum doorfietsen, dan terug naar Salerno komen en de boot naar Messina nemen… Ja, dat zou het wel eens kunnen worden.

Had ik al gezegd wat een mooie wegen Sardinië heeft, goed aangelegd, goed onderhouden, eigenlijk gewoon perfect? Nee hè. Op de één of andere manier lijkt zoiets niet de moeite van het vertellen waard. Totdat je ergens anders komt waar wat je tot dan voor bijna vanzelfsprekend hebt aangenomen niet zo vanzelfsprekend blijkt te zijn.

‘s Avonds waren we nog in Cagliari. De volgende ochtend reden we van de boot en vielen we midden in Napels. Het contrast had nauwelijks groter kunnen zijn.

Nou waren we al een heel klein beetje voorbereid tijdens de overtocht. Het personeel op de boot bestond uit Napolitanen en we werden ons daar snel genoeg van bewust. De barman die op ons ticket las ‘een cappuccino, een caffè’ zei na mijn verduidelijking dat het een latte en een americano moest zijn met zo’n gebaar van pfff: èèèeeehhh, het is allemaal koffie. De kassier bij wie ik het ticket gekocht had kreeg het aan de stok met drie Oost-Europeanen die niet snel genoeg konden duidelijk maken wat ze wilden en zei tot slot tegen ze: kijk niet zo naar me, èèhh, niet zo naar me kijken. Met van die lang uitgehaalde klinkers die horen bij wat voor ons de stereotype Italiaanse manier van praten is, een stereotype dat hier even sterker werd neergezet dan we het kunnen nadoen. De onverschilligheid van de één en het branie-achtige gedrag van de ander deden ons beseffen dat we meer in Cagliari hadden achtergelaten dan we vermoed hadden.

Na het verlaten van de boot sloegen we rechtsaf, met de bedoeling zo snel mogelijk, de kust volgend, de stad te verlaten. Waarom? Om te beginnen zijn grote steden hartstikke interessant en vol leven en zo, maar voor fietsers zijn ze minder geschikt. Om erin te komen ben je meestal door eindeloos druk verkeer aan het rijden, en om eruit te komen natuurlijk ook. Betaalbaar onderdak is niet altijk makkelijk te vinden en als je iets zoekt waar ze een veilig plekje voor de fiets hebben wordt het erg moeilijk.

Verder hebben we een beetje haast, want om midden mei ten westen van Palermo te kunnen zijn en onderweg plaatsen als Ercolano, Pompeii en Paestum te kunnen bezoeken zullen we flink door moeten trappen. Als het al haalbaar is. En ten slotte heeft Napels een naam hoog te houden als stad van zakkenrollers, gauwdieven en ander grijpgraag gespuis. We zijn vaak genoeg in andere grote steden beroofd om sommige tactieken te kennen en erop voorbereid te zijn, maar ook vaak genoeg om te weten dat we niet alles kunnen voorzien en dat we een duidelijk genoeg doelwit zijn. Enne… ik heb er gewoon geen zin in als doelwit rond te lopen, echt niet.

De weg die vanaf de haven de stad uit gaat heeft waarschijnlijk sinds Hadrianus geen onderhoud meer gehad, wat ook niet hoeft want hij bestaat uit grote, ongelijke brokken natuursteen waar we met de fietsen stapvoets overheen hobbelden, steeds uitkijkend voor spleten waar we met de banden niet in moesten blijven steken. Uitkijken voor glas was onbegonnen werk: het lag overal. Links en rechts om ons heen, voor ons, achter ons, overal gebeurden onverwachte dingen. Geparkeerde auto’s reden net voor ons de weg op, de bestuurder te druk met telefoneren om ons te zien. Portieren gingen open en onze uitwijkmanoeuvres werden met de grootst mogelijke onverschilligheid bekeken. Waar wij probeerden afstand te houden werden alle gaatjes meteen opgevuld door auto’s en, waar geen auto meer in paste, door behendig laverende jongens op scooters. Groter was sterker en had meer voorrang, maar brutaal zijn bleek ook goed te werken. Het werd snel duidelijk dat hier maar één verkeersregel gold: ieder voor zich. Terwijl dit alles op ons af bleef komen kon ik me niet onttrekken aan de indruk dat ik dit al kende. Ergens deed het me denken aan –
‘Het zijn net Indiërs’, riep Charlotte me tussen alles door toe.

De vluchtige indrukken die we kregen van het leven op straat – alles beweegt, alles doet iets, alles leeft – lieten zien dat de stad ongetwijfeld een keer een bezoek waard is. Alleen nu even niet.

Wat in eerste instantie leek op een gebrek aan borden die ons de goede kant op konden wijzen (‘gewoon het water rechts houden’ was niet zo gemakkelijk als het leek) bleek geen gebrek te zijn: waar we stopten om zoekend rond te kijken kregen we meteen advies van de overal aanwezige omstanders. En zo kwamen we aan in Pompeii, waar we meteen konden kiezen uit een handvol campings.

Luchtopname van Su Nuraxi waarop de centrale torens en de omliggende woninkjes te zien zijn. Foto van Wikipedia.

Jaaa… weer te vroeg gesproken over ‘Sardinië – laatste deel’. We waren nog niet helemaal klaar.

Met de huurauto dus nog een keer het binnenland in, om te beginnen naar Su Nuraxi, de meest bekende van de Sardische nuraghes.

Wat zijn nuraghes? We hadden er de afgelopen weken al wat over gehoord, en vooral op de kaart gezien dat we langs heel veel van die dingen gekomen zijn zonder ze te zien. Pas achteraf begrijpen we dat verreweg de meeste niet meer zijn dan heuvels waarvan de aarde archeologische schatten bedekt die nog niet opgegraven zijn! Nuraghes zijn een typisch Sardisch fenomeen.

In het centrale deel van Su Nuraxi, van waar deuren naar aparte torens gaan. De deur rechts op de foto geeft toegang tot de toren op de volgende foto.

Ik zeg trouwens Sardisch (hoewel van Dale ook Sardinisch en Sardijns toestaat) omdat het Italiaanse woord ervoor ‘sardo’ is, waar ‘Sardisch’ dus het dichtst bij in de buurt komt. Maarre, om terug te komen bij de nuraghes: het zijn bouwwerken van natuursteen die in de bronstijd zijn gebouwd (dus zeg maar drieënhalf duizend jaar geleden) en waarvan tot op heden niet alle aspecten begrepen worden.

Terwijl we op deze bekende archeologische trekpleister toe liepen zagen we niet meer dan een hoop stenen, waaraan niet was af te zien wat een schatten eronder verborgen lagen. In het kort gaat het om een centrale toren (die bij Su Nuraxi is onderverdeeld in meerdere torens) en de daaromheen liggende gebouwen die eens het onderkomen van dorpelingen waren. Of de centrale torens ook bewoond waren is niet bekend, maar wel kan de bezoeker zich een idee vormen van de verschillende doeleinden waarvoor ze gebruikt konden worden. Zo is er in Su Nuraxi een toren die op het noorden staat en verrassend fris van binnen is, en waarvan gezegd wordt dat die de ‘koelkast’ vormde – 1500 jaar voor Christus!

In één van de 'sub'torens van Su Nuraxi

Je moet het gezien hebben, je door de smalle doorgangen naar binnen gewurmd hebben, en van binnen de verrassend hoge muren van op elkaar gestapelde stenen gezien en gevoeld hebben om het geheel op zijn waarde te schatten.

En verder het binnenland in, over weggetjes die hoog de bergen in gingen en die te smal waren om twee auto’s naast elkaar toe te staan. Ach, er is zo veel te zien op dit eiland, en het is zoveel groter dan we dachten, groter dan het lijkt op de kaart.

Maar goed, morgen dus verder naar Napels. En dan gauw verder naar Sicilië. Zo veel te doen, zo weinig tijd… 😉

En tot slot nog een foto van een kudde schapen hoog in de bergen. De kudde is op dit formaat nauwelijks te zien, maar de bergen gelukkig wel. En de herdershond die helemaal niet blij was met het bezoek van de buitenmensen…

O, en kijk ook nog even bij de foto’s van het vorige stuk, denk niet dat de discussie over wat voor bloemen we zijn tegengekomen is afgelopen alleen maar omdat hier een nieuw stuk staat! (Toch?)

regen in de bergen, kudde schapen, blaffende herdershond die de aanwezigheid van de fotograaf verraadt

Het was een verrassend eiland, en opnieuw (opnieuw!) een plek waar we graag nog een keer naar terug komen om er wat meer tijd door te brengen. De lijst wordt langer en langer… We zijn aangekomen in Cagliari en hebben intussen kaartjes gekocht voor de overtocht naar Napels. Niet zo heel veel te melden over de afgelopen paar dagen, beetje meer van hetzelfde eigenlijk: fietsen door steeds wisselende landschappen, ‘s morgens de immer heerlijke koffie in een café, ‘s middags hetzij een restaurant onderweg, hetzij een zelfgekookte pastamaaltijd aan een verlaten strand, ‘s avonds onderdak bij een agriturismo, op een verder verlaten camping of in een eenvoudig hotel. Nog eenmaal werden we bedot door onze kaart, die aangaf dat we via een secundaire weg de kust konden volgen waar dat niet helemaal waar was. De weg in kwestie ging over van verhard in onverhard, toen in een pad waar we over de keien hobbelden, totdat we te voet vooruit moesten gaan om te zien of we de fietsen nog konden meenemen. We duwden ze over hoge keien en door het rulle zand van een verlaten strand – wil je weten wat ‘rul’ betekent? Duw maar eens een fiets over een zandstrand heen, vergeet je het nooit meer. En om het af te maken, een passage door wat moerassig land, waar, gezien de sporen, terreinwagens en motorfietsen zich af en toe komen uitleven en waar je niet doorheen komt als het net geregend heeft.

Het had net geregend.

Nee echt, we hebben ook over asfalt gereden!

Maar je weet hoe het gaat, als we alleen maar foto’s laten zien van hoe we ploeteren door bijna ontoegankelijk terrein zou je bijna gaan geloven dat dat alles is wat we gedaan hebben. Niet waar. We hebben het wel opgezocht ja, om niet tussen de vrachtwagens te zitten, maar we hebben natuurlijk ook gewoon nette geasfalteerde wegen gevolgd. En totdat we in de buurt van Cagliari kwamen waren die voorbeeldig rustig. Heerlijk.

We genieten nog even van de ‘grote stad’, van de internetverbindingen die hier gewoon bestaan, van winkels en café’s. Morgen gaan we met een huurauto nog even het binnenland in om culturele dingen te bezoeken, overmorgen gaat de boot naar Napels. Gaan we daar verder genieten.

O, trouwens, ik wilde nog wat kiekjes laten zien van bloemen die we onderweg tegenkwamen, soms in verbluffende aantallen, gewoon langs de kant van de weg. Geen idee wat het voor bloemen zijn, dus als iemand het weet… 😉

We hebben zomaar per ongeluk een stukje paradijs gevonden. En zijn er dus meteen maar een paar dagen gebleven! En wat is dit Sardinië trouwens een prachtig eiland! Maar even alles netjes op volgorde.

Na een dag in de regen te hebben gezeten en dus niets anders gedaan te hebben dan kleren wassen (die vervolgens met geen mogelijkheid droog te krijgen waren) en lezen, maakten we van de eerste, voorzichtige zonnestralen gebruik om weer op pad te gaan. Met de bedoeling, zoals gewoonlijk, om een dag of vier, vijf te blijven fietsen en dan weer een rustdag in te lassen. Ach, je moet niet te zeer vast zitten aan je plannen…

Op wat met een mooi eufemisme 'ecologische bestrating' genoemd wordt

Bij Oristano in de buurt werd het landschap vlak en polderachtig. Een enkel dorp waarvan de huizen waren beschilderd met folkloristische motieven, verder hadden we zo in Nederland kunnen zijn. Na de lunch, die bestond uit op een picknickplaats genoten pasta, worst, kaas en wijn, en het oversteken van een riviermonding kwam er meteen weer wat meer variatie in de omgeving. Het werd ook meteen beduidend rustiger op straat en het eerste waar we mee geconfronteerd werden voorbij de brug was een t-splitsing waar geen verkeersborden bij stonden. Volgens de kaart moesten we linksaf en zou dan snel een dorp komen. De kaart had het fout. Maar zoveel wegen waren hier niet, dus eenmaal op de goede weg bleven we de goede kant op gaan.

Diezelfde kaart gaf aan dat er een camping in Marina di Arbus was, aan de noordzijde van wat de Costa Verde wordt genoemd. De weg ernaartoe slingerde zich door een woest, grotendeels verlaten landschap tussen een meer oostelijk gelegen grillige bergketen en de zee die trouw in het westen bleef liggen. Verkeer: bijna niet. Behalve wij dan, en we genoten.

Eenmaal aangekomen in Marina di Arbus, een slaperig dorpje waarin alleen een barretje open was, konden we de camping die op de kaart stond (en waarvan ik de vorige dag nog op de website had gezien dat die het hele jaar open was) niet meteen vinden. In het barretje kenden ze hem wel. ‘O die camping? Die is al twee jaar dicht. Maar er is er wel nog één tien kilometer verder naar het zuiden’. Volgens de kaart hield de weg die daarnaartoe ging halverwege op. Ach ja, die kaart… ‘Nee hoor, je kunt er komen. Wel wordt de weg op een gegeven moment onverhard, en je moet twee kleine riviertjes overwaden, maar het kan wel, en het is beslist de moeite waard’.

Charlotte stort zich op de oversteek van de met keien bedekte rivier

Bij het steeds mooier wordende licht van de avondzon vervolgden we onze weg, over de verharde weg, over de onverharde weg, door de riviertjes heen die met hun keienbodem en snelstromende water een soort behendigheidsproef vormden, en uiteindelijk met nog één venijnig klimmetje naar de camping.

Je gelooft niet dat zoiets bestaat. Het ligt midden tussen onbewoonde heuvels, op een paar kilometer van het strand, dat je hetzij via een onverharde weg, hetzij wandelend door duinen die hier tot veertig meter hoog zijn kunt bereiken. Er is een restaurant bij dat op de top van een heuvel ligt en dat kan bogen op een zekere regionale bekendheid, onafhankelijk van de camping. ‘s Morgens dronken we onze koffie en aten we onze ovenwarme croissants bij de eerste stralen van de zon op het gazon aan de ene kant, met uitzicht over de geel-groen gevlekte heuvels, begeleid door het gekwetter van vogels. ‘s Middags werd ons gevraagd of we binnen of buiten wilden eten en toen we zeiden: wat voor jou het makkelijkst is,werd op het gazon een tafel voor ons ingedekt. ‘s Avonds dronken we onze wijn aan de andere kant van de heuvel, op een terras dat speciaal was aangelegd om in alle rust te genieten van het licht van de ondergaande zon. Terwijl gasten van ver weg met de auto kwamen om te eten in het restaurant (naar zee smakende spagghetti met zeeëgels, gegrilde inktvis, mals geitenvlees met rozemarijn) waren we op de camping de enigen en hadden we dus een bos van eucalyptusbomen voor onszelf. We waren van plan geweest één nacht te blijven. Het zijn er drie geworden. De naam van de camping: Sciopadroxiu. Ze hebben ook een paar appartementen. Op de dag van ons vertrek huppelde een wezel langs met een muis in zijn bek, stopte even, huppelde toen verder. Je zou zweren dat-ie kwam laten zien wat hij gevangen had…

Bij Piscinas

We zijn niet verstoten uit dit paradijs. We zijn uit eigen beweging vertrokken. Eruit omhoog gekrabbeld, om vijfhonderd meter hoger in het achterland de enige weg te bereiken die aansloot op wegen naar het zuiden. Dat was nog maar het begin, die dag, we waren nog niet klaar met klimmen.

Wat op onze kaart stond aangegeven als het dorp Piscinas, vlakbij de camping, bleek een over verschillende hellingen verspreide verzameling huizen en gebouwen zonder dak, zonder vensters, zonder deuren. Muren waren gedeeltelijk ingestort en wat niet was ingestort was overwoekerd. Een spookdorp. We waren hier in een voormalige mijnstreek, en het was overduidelijk een mijnstreek waarvan de mijnen gesloten waren. Er was een mijnstreekmuseum, dat ook gesloten was. Herdenkingsborden waarop werd uitgelegd hoe eens mannen voor een hongerloontje in de heuvels groeven, op zoek naar mineralen.

We konden het zien. Het landschap waardoor we fietsten vertoonde diepe wonden. In een tijd waarin de aarde werd gezien als een voorraadkast waaruit naar behoeven kon worden geput werd een schade aangericht die de komende tienduizenden jaren zichtbaar zal blijven. De aarde heelt langzaam.

We klommen tot de vijfhonderd meter hoge pas, daalden terug naar zeeniveau, klommen opnieuw. Het landschap werd al ruiger, ongenaakbaarder, leger. Ongastvrij. Indrukwekkend. Tegen het einde van de dag, na opnieuw vijfhonderd meter klimmen, wachtte ons nog een wegdeel met een stijgingspercentage van 10%. Erachter lag een afdaling van een paar kilometer met 13%, met haarspeldbochten in een soort halve schoorsteen, de enige manier waarop kans gezien was hier een weg aan te leggen. Hier liet het landschap zich van zijn meest eigengereide kant zien. Hier geen vloeiende lijnen om het menselijk oog te behagen, dit was resoluut verticaal terrein. Zelfs daar waar het land de zee tegenkwam bleef het bokken.

En toch was het veroverd. We daalden af naar een baai waarin Sardinië’s versie van het (in Rio meer beroemde en, toegegeven, wat grotere) suikerbrood ligt. Waren verbaasd over hoe die baai eruit zag. En vonden eindelijk, na een lange dag fietsen, onderdak in het enige hotel in de buurt, in het dorp Nébida.

Onze eerste blik op het Sardische suikerbrood, komend vanuit de bergen

 

En onze blik op datzelfde suikerbrood bij het wegrijden, de volgende dag

Nébida maakt ook nog deel uit van een streek die ooit bestond uit en voor de mijnbouw. Onze gastvrouw vertelt dat er in de buurt lood en zink gewonnen werd, en dat de laatste mijn acht jaar geleden gesloten werd. Iedereen in het dorp had met de mijnbouw te maken, er was niets anders. Toen dus de mijnen gesloten werden kregen de ouderen een pensioen mee waar ze van konden leven, maar voor de jongeren is er niets meer te doen, die gaan weg zodra ze oud genoeg zijn. Er is een poging gedaan van de geschiedenis van dit land een toeristische attractie te maken, maar zonder de hulp van de centrale overheid (die zegt: Sardinië heeft al een Costa Smeralda, dat is genoeg) kan er niets ontwikkeld worden. Wij vinden het niet zo erg, het is een prachtige, rustige streek, maar we begrijpen dat de bevolking op een dood spoor zit.

Tijdens de volgende etappe kwamen we langs een bord waarop stond: over vijf kilometer is de weg afgesloten wegens werkzaamheden. Nou hebben we altijd door kunnen gaan met onze fietsen waar aan de weg gewerkt werd, dus we sloegen er niet zo heel veel acht op. Vijf km verderop was de weg echt hermetisch afgesloten met hekwerk en zwaar materieel. Niemand in de buurt. Er stopte een auto naast ons. De bestuurder stapte uit en begon te telefoneren: ‘met ingenieur die-en-die, ik ben hier bij het begin van het werk maar ik kan er niet langs. O, jullie zijn aan het lunchen? Nog niet begonnen met het werk? Trouwens, hier staan ook nog twee fietsers, zal ik die er maar langs laten?’ Hij opende het hek voor ons en opnieuw waren we de enigen die erdoor konden.

Een deel van de weg was verzakt en dreigde in het ravijn te storten, maar met de fietsen konden we zonder probleem langs de zwakke plek. Aan de andere kant was de weg afgesloten met grote keien. Een effectieve manier om de weg af te sluiten, kennelijk: er stond een auto tegenaan waarvan de bestuurder niet op had zitten letten. Airbags opgeblazen, flinke ster in de voorruit aan de passagierskant. De één had niet op zitten letten, de ander had geen gordel om en heeft nu ongetwijfeld een flinke hoofdpijn. Het was waarschijnlijk net gebeurd, de politie stond er nog bij.

De wegafzetting kwam voor deze automobilist als een complete verrassing...

En toen kwamen we toevallig langs een haven van waar boten vertrokken naar het Isola di Pietro. We wilden informatie opvragen en kregen meteen te horen: de boot vertrekt nu, koop maar kaartjes aan boord. En toen zaten we opeens op een boot. En op een eiland. Een prachtig eiland, opnieuw. Maar dit verhaal is al lang genoeg, we gaan het maar eens op het weblog plaatsen. O, o, o… wat is dit toch een mooi land.

mooi land, Italië

Ontmoetingen…

…met de mannen die in het restaurant van de veerboot van Barcelona naar Porto Torres werken (en die met dezelfde boot doorgaan naar Civitavecchia). Heel stel Hondurezen waarmee Charlotte aan de praat raakt en met wie ze nog een laatste keer het de afgelopen maanden geleerde Spaans kan oefenen. De mannen leven op het schip, werken zeven maanden aan een stuk zes dagen per week, van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. De ene vrije dag die ze wekelijks hebben brengen ze in Civitavecchia door, zonder veel te doen te hebben. Italiaans eten? Saai, altijd maar pasta. En Italianen hebben nog nooit van mais gehoord… Ze leggen ons uit wat je allemaal met mais kunt doen: tortillas, tamales, afijn, de hele Centraal-Amerikaanse keuken passeert de revu. Vriendelijke, spraakzame mensen die ten slotte de wens uitspreken dat we een keer hun land bezoeken.

… met een stel uit Parijs, ook op de boot. Ze vertellen ons dat ze vorig jaar de tocht naar Santiago gemaakt hebben, tot Bordeaux te voet en daarna met de fiets omdat de voeten pijn begonnen te doen. Wel jammer eigenlijk, want met de fiets was het ze veel te snel gegaan, je hebt dan lang niet zoveel tijd om van de omgeving te genieten. Dat gezegd hebbende stappen ze op hun Transalps, stoer uitziende motoren, hij op de zijne, zij op de hare. Ze zijn vijf maanden naar Marokko geweest en maken nu nog een omweggetje op weg naar huis. Marokko was fraai, zij het niet altijd gemakkelijk. De meeste problemen hebben de oueds (wadi’s) opgeleverd, de bijna altijd droge rivierbeddingen die in de winter vol water stonden. Ze weten te vertellen van iemand die tijdens een oversteek in het snel stromende water zijn motor niet heeft kunnen houden en alles is kwijtgeraakt. Als reden om naar huis te willen geven ze een argument dat we vaker gehoord hebben, maar niet eerder van motorrijders: ze hebben de kleinkinderen al zo lang niet meer gezien…

detail van kerkkoepel in Alghero

Het eerste dat we doen in Porto Torres, het eerste dat je doet als je ‘s morgens in Italië aankomt: een cappuccino drinken. We hebben op de boot niet veel geslapen, maar de koffie doet zijn werk en de hartelijkheid van de waard doet de rest. Vervolgens stappen we op de fiets voor een bescheiden dagetappe: naar Alghero. Onverwacht groen om ons heen, weinig verkeer, veel al in bloei staande struiken. Tegen lunchtijd komen we langs een agriturismo, waar ons een bord wordt voorgezet met plaatselijke antipasti (worst, kaas, olijven, gedroogde tomaten) en biefstuk met sla en frietjes. Vooral de antipasti smaken goddelijk, de rest is eenvoudig doch voedzaam. Wijn erbij, een glas mirtelikeur voor de spijsvertering, en we kunnen verder.

Alghero heeft de eigenaardigheid dat een flink deel van de bevolking van Catalaanse afstamming is en de streek dus grotendeels tweetalig is. De geschiedenis van de stad is een opsomming van volkeren die om beurten langskwamen, iets zeiden in de trant van: ‘leuk plaatsje’, en het vervolgens innamen. Er is een oude stadskern van overgebleven die de moeite van het bezoeken waard is, wat we dus ook doen. Bovendien wordt er een boottocht naar in de nabijheid gelegen grotten aangeboden, wat we dus ook doen. We moeten wel een beetje wennen aan verrassingen op geldelijk gebied. Merkten we bij het eten al dat er standaard twee euro per persoon op de rekening wordt geschreven nog voordat je iets gehad hebt (voor ‘couvert’), bij het boottochtje blijkt dat de veertien euro die we voor de tocht naar de grot hebben betaald niet alles dekken. Om de grot in te mogen moet nog eens twaalf euro worden betaald. Italianen lijken van verrassingen te houden, we zullen er wel aan wennen.

Het is het waard, dat wel. Zelden zulke mooie grotten gezien, en mijn Nikon is er ook erg tevreden mee.

Grotten van Neptunus, in het noordwesten van Sardinië

Met Pasen regent en stormt het, en in plaats van verder te fietsen besluiten we een flinke lunch te nuttigen en dan uitgebreid te gaan uitbuiken. Op het paasmenu bij een restaurant in de buurt staat paella, en ook al is de plaatselijke versie ervan een andere dan die we kennen, we besluiten toch iets ‘Italiaansers’ te bestellen. Vooraf spagghetti all’Algherese (met schelpdieren, tomaat, olijven en kappertjes) en malloredus met gorgonzola, daarna een perfect ‘con sangue’ gebakken biefstuk en een heerlijk gekruide gegrilde worst met gegrilde groente, tot slot seadas, een toetje van kaas met honing op een bodem van bladerdeeg. Een halve fles vermentino (wit) en een halve fles cannonau (rood) om alles weg te spoelen, en daarbij een bediening waarvan alleen de Italianen het geheim kennen. Het is overdadig allemaal en het is duidelijk dat we dit niet elke dag kunnen doen, maar het is dan ook Pasen, hè.

Op maandag is de wind grotendeels gaan liggen en is de hemel weer blauw, dus we zakken verder naar het zuiden af. Een schitterende kustweg die ons in etappes tot enkele honderden meters boven het waterpeil brengt, brem, mimosa en ander geelbloeiend spul, vergezichten waar je van smelt en ten slotte weer zo’n restaurant langs de weg wanneer het tijd wordt voor de lunch. Deze keer een vast menu met (oké, het is nog steeds Pasen) antipasti, gnocchetti ‘allo chef’ en een sappige kalfsschenkel met aardappels die naar knoflook en houtvuur smaken. We zijn hier net mee klaar als er iemand binnen komt in fietskleding, die rondkijkt en resoluut op ons afstapt. ‘Euch gehören doch die Fahrräder draußen, oder?’, wordt ons op de man af gevraagd. Deze Duitser (Sardinië blijkt een bij Duitsers geliefde vakantiebestemming te zijn) is met een vriend een week op het eiland rond aan het fietsen. Ze hadden in plaats van een bandenrepareerset een stel reserve-binnenbanden meegenomen, maar die hebben ze allemaal al gebruikt, en nou hebben ze alwéér een lekke band… Of wij misschien iets bij ons hebben. Ja, hebben we wel. Moet wel even van helemaal onder uit de tas gehaald worden, want we hebben het nog niet nodig gehad.

…Ja, dat is echt waar. We hebben intussen vierduizend kilometer gefietst, dus samen achtduizend, zonder een enkele lekke band. Ik kan het zelf niet geloven, want het spul waar ik vroeger mee fietste ging om de honderd kilometer lek. Het geheim heet Schwalbe Marathon XR, een Duitse buitenband die bijzonder lekbestendig is en die de Duitsers van vandaag dus niet hebben. Helemaal lekvrij is deze band ook niet, maar met regelmatige controles kom je een heel eind. Al meermalen heb ik glassplinters en steenschilfertjes uit onze banden gehaald. Meestal zijn ze alleen te herkennen aan een sneetje in het loopvlak van de band, waar dan met wat prutsen met een mesje de potentiele boosdoener die zich al naar binnen aan het werken is uit gepeuterd kan worden.

Charlotte in Bosa

We stoppen voor de dag in Bosa, waarvan de oude binnenstad bestaat uit kleurige huizen die zijn aangebouwd tegen een met een kasteel bekroonde heuvel. Een wonderlijke plaats met veel sfeer en een rust waarvan je kunt vermoeden dat die in de zomer ver te zoeken is. Waar veel huizen te koop staan, veel worden opgeknapt, waar Engels klinkt vanuit een open raam, en waar toch bewoners die we op straat kruisen ons ‘buona sera’ beantwoorden alsof we zeldzame bezoekers zijn.

Volgende dag (en nog geen kans gehad het weblog bij te werken, nergens wifi, nergens internet): verder naar Cuglieri, een in de heuvels genesteld plaatsje waar we één restaurant open vinden. Hier geen menukaart, hier wordt gewoon gevraagd wat we willen drinken, wit of rood, en vervolgens wordt er een assortiment antipasti op tafel gezet waar we helemaal sprakeloos van worden. Daarna kiezen uit ravioli en lasagne, dan uit kalfsvlees en wild zwijn met een gemengde salade, vervolgens wordt fruit aangeboden en dan is het tijd voor de koffie met petits fours en mirtelikeur. We aarzelen tussen blinde euforie en de bedremmelde erkenning dat het geen Pasen meer is. Nou hebben we bij ons favoriete restaurant in Valencia, dat ook Italiaans was, kennis gemaakt met de formule: we blijven dingen op tafel brengen tenzij je zegt dat je iets niet wilt. In Cuglieri zien we om ons heen dat Italianen dat ook hier doen, dus het is duidelijk dat we daarmee in de toekomst gaan oefenen.

Gelukkig hebben we het klimwerk voor de dag achter ons liggen. Op weg terug naar zee stoppen we bij een fietser met twee Ortlieb tassen die ons tegemoet komt maar die bezig is zijn fiets omhoog te duwen, om te vragen of hij hulp nodig heeft. Nee hoor, niets aan de hand, hij houdt alleen niet zo van omhoog fietsen. Charlotte kijkt op haar kilometerteller: we hebben sinds Cuglieri negen kilometer lang onafgebroken gedaald. Deze jongen heeft nog heel wat voor de boeg.

Charlotte in Bosa

Weer een nieuwe dag. Wat rondrijden door een natuurgebied, waar we genieten van groen- en geeltinten en voorbeeldig rustige wegen en waar een stormachtige zuidoostenwind die (jaha) scirocco blijkt te heten zich hoofdzakelijk tegen ons keert. We lunchen op een plaats waar preromaanse overblijfselen liggen en waar dus alleen toeristen zijn. Altijd een slecht idee, en ook deze keer weer: de verrassing die ons hier staat te wachten neemt de vorm aan van twintig procent bedieningsgeld die – onaangekondigd – op de rekening wordt bijgeteld. Mijn vraag hoe dat zit wordt geroutineerd weggewuifd. Nou is het bedrag dat hierdoor uit onze zak geklopt wordt al niet onaanzienlijk, maar belangrijker is het ziekmakende gevoel dat we in een toeristenval getrapt zijn, dat we belazerd worden, dat we beter hadden moeten weten en dat we nu tamelijk machteloos zijn. Gauw betalen en wegwezen, en vergeten. Lukt niet. Het blijft me achtervolgen, de preromaanse overblijfselen kunnen wat mij betreft in de modder wegzakken en ik heb tijdens het fietsen nog een poos een pokkenhumeur. Nog veel te leren.

Hee, een camping met internet. Misschien één van de redenen waarom ze moeilijk te vinden zijn: volgens Italiaanse antiterrorismewetten moeten van iedere internetgebruiker allerlei persoonsgegevens worden opgeslagen. Wie heeft daar nou zin in…

Terwijl we uit Salou wegfietsten zagen we hotels waarvan alle balcons volhingen met wasgoed. Bij de ingang en in de tuin stonden vreemd uitgedoste snuitertjes met onvervalst Britse tongvallen te oreren. Zal wel een schoolreisje zijn, dachten wij. Charlotte zei nog dat haar schoolreisjes indertijd wat cultureler waren geweest, terwijl ik dacht aan de ‘senior trip’ die ik met de high school klas waar ik een jaar aan meedeed maakte naar Florida. Op het programma toen: bezoeken aan pretparken, veel alcohol en een wat soepeler interpretatie van wat onze ouders hadden geprobeerd ons bij te brengen.

foto geleend van El País

De krant meldde daarna wat we gemist hebben door niet te blijven: 5000 Britse studenten die deelnemen aan het ‘Saloufest’, wat neerkomt op: een week lang veel alcohol en een algeheel geheugenverlies waar het gaat om wat hun ouders hebben geprobeerd ze bij te brengen. Het schijnt dat er af en toe ook teamsporten worden georganiseerd. De pers meldde dat er geen grote overlast wordt veroorzaakt, omdat de studenten verblijven in wijken die vooral bestaan uit tweede huizen die op het moment dus leegstaan.

El País vond vervolgens in een uitgebreid achtergrondartikel dat het zo jammer was dat zo’n saloufest kon plaatsvinden in een tijd waarin het Spaanse toerisme probeert over te stappen op een kwaliteitsprodukt en dus toeristen aan te trekken die daar ook voor betalen. Om ten slotte uit te komen bij de nuchtere conclusie: het is crisis, alles staat leeg en op deze manier komt er tenminste geld in het laadje, wat kunnen we anders?

Maar wij waren al op weg naar Sitges (leuk dorp met veel uitstraling) en Barcelona. Vóór Sitges veel geschipper met boulevards die opeens ophielden en wegen die niet aansloten, erna een prachtige, in de rotsen uitgehouwen weg langs de hier nogal grillige kustlijn, waar bijna alle vrachtwagens voorbeeldig rekening met ons hielden, en een puzzel om Barcelona in te komen zonder de steeds snelwegachtiger hoofdwegen te nemen. Charlotte heeft me uitbundig vervloekt terwijl ik nieuwe sluipwegen zocht die onze reis alleen maar verlengden, maar uiteindelijk heeft ze het me vergeven.

Denk ik. Zoiets weet je maar nooit, hè?

op deze weg: vrachtwagens, personenwagens, wielrenners, en wij

Barcelona, mooie stad. We hebben onszelf er tweeënhalve dag gegeven voordat, vanavond, de boot naar Sardinië vertrekt. We zijn gaan kijken bij de Sagrada Familia, waar mensen in de rij stonden die er waarschijnlijk twee uur over deden voordat ze bij de ingang waren (dus hoe zit dat nou met die leegstaande hotelkamers? O ja, het is paasvakantie natuurlijk…), en hadden meer geluk bij twee door Gaudi ontworpen huizen. We hebben geslenterd door de oude binnenstad, onze laatste tapas gegeten en bezoekjes gebracht aan gespecialiseerde buitensport- en fietszaken, de snoepwinkels van de fietsende reiziger, oases waar broodnodige maar zelden verkrijgbare reisattributen kunnen worden ingeslagen. De vriendelijke fietsenmaker heeft ermee ingestemd op onze fietsen te passen vanaf het moment dat we het hotel uit gaan (ze staan nu nog op de kamer), totdat we ze vanavond de boot op brengen.

Hoe lang hebben we in Spanje doorgebracht? Een maand of vierenhalf moet het geweest zijn. We gaan het missen natuurlijk. Valencia, dat ons allerlei verrassingen bracht en ons de winter door hielp. Het binnenland, waarvan we minder gezien hebben dan we zouden willen. De kust, die een stuk gevarieerder bleek dan we hadden kunnen weten. En de mensen die we hebben leren kennen, natuurlijk. Gaan we allemaal missen. Maar achter de horizon, over het water ligt een nieuw land. Het lonkt.

We zijn dus weer langzaam noordwaarts aan het fietsen, dat zal uit het vorige stuk duidelijk geworden zijn. We werken toe naar een afspraak in Sicilië in mei, en van daaruit zullen we moeten zorgen dat we op tijd oostwaarts gaan om vóór de winter de (dan) koudere gebieden uit te zijn, zoals het Turkse binnenland en Centraal-Azië.

waar je met de auto niet snel komt

Na wat kris-kras door de Ebrodelta te hebben gefietst, een beetje teleurgesteld over de triestige sfeer die er heerste, met lege, opgedroogde rijstvelden, vergezichten waar zelfs ver niets te zien was en een grijze hemel die het geheel niet vrolijker kon maken, volgden we opnieuw de kust naar boven toe. Een Iers-Schots stel was net van daar komen afzakken; ze hadden de hoofdweg genomen nadat ze was verteld dat er geen andere wegen liepen. We besloten toch naar iets anders te zoeken. Het hielp dat we wat meer tijd hebben dan die twee: zij moesten in twee dagen in Valencia zien te komen (wij hadden over dat stuk vier dagen gedaan) om op tijd te zijn voor de terugvlucht naar huis. Jammer voor hun, en gelukkig dat wij het anders kunnen doen…

Het zat ons ook deze keer mee. De kust werd duidelijk rotsachtiger en bleek doorsneden door diepe ‘barrancas’: rivierbeddingen die meestal droog staan en die heuse obstakels vormen. Moeilijk terrein. Fraai terrein.

en af en toe houdt het gewoon op

Af en toe vonden we paadjes die eerder voor wandelaars bedoeld waren en af en toe kwamen we op een dood spoor en moesten we omdraaien, maar we kwamen toch ook langs fabelachtig mooie strandjes en langs huizen die gelegen waren op volstrekt afgelegen rotsformaties op een tiental meters boven het water van de Middellandse Zee, door velden met artisjokken en langs een enkel vissersdorpje dat in niets leek op de verzamelingen flats die we van elders kennen. Met gewoon proberen en een heleboel omrijden kwamen we langzaam vooruit. Pas toen het echt niet anders meer kon fietsten we een stuk over de hoofdweg, om uiteindelijk via een bescheiden pas aan te komen bij een kuststrook vol campings en heuse fietspaden. De lunch (zoals gewoonlijk om drie uur ‘s middags) smaakte prima en was meer dan verdiend.

en bijna altijd zijn omwegen de moeite waard

Even een vrije dag, na vijf dagen zwerven over onbekend en soms moeilijk begaanbaar terrein. Even gewoon flaneren over boulevards en koffie drinken met een krantje erbij. Dat is één van de aardige kanten aan het fietsen: je geniet terwijl je ermee bezig bent, en tussendoor heb je allerlei redenen om jezelf te verwennen. Hihi…

Benicasim – Peñíscola, 60 km. Een doordeweekse dag en een afstand die ongeveer overeenkomt met het gemiddelde dat we op een dag fietsen. The Canned Heat’s ‘On the road again’ speelt door mijn hoofd, tuurlijk, afgewisseld met ‘Valencia…’, het nummer dat we tijdens de fallas in honderd verschillende uitvoeringen hebben gehoord. De benen moeten weer even wennen, dat wel. Maar we hebben vleugels en het is heerlijk weer op de fiets te zitten.

Deze etappe mag worden bijgeschreven bij de mooiste die we tot nu toe gereden hebben. Wie had dat gedacht ? Op de heenweg naar Valencia hadden we hoofdzakelijk de N340 gevolgd, aangezien er volgens de kaart geen alternatieven waren. Maar die waren er dus wel.

Het begon met drie wielrenners die ons vóór Benicasim, de vorige dag, hadden ingehaald. Iets verderop ontweken we een wegdeel met cement dat er iets te nat uitzag en waar drie fietssporen doorheen liepen. Weer iets verderop stonden de drie wielrenners die ons net hadden ingehaald hun velgen schoon te poetsen.

Nou, die drie dus, die zeiden tegen ons: boven Benicasim hebben ze een fietspad aangelegd dat de moeite waard is, met tunnels door de rotsen en al, moet je beslist doen. Het is maar een paar kilometer, maar dat is altijd meegenomen.

Het bleek een via verde te zijn, een fenomeen dat ons intussen wel bekend is maar waar we zelden informatie over kunnen vinden. Gesterkt door deze meevaller en uitgelaten over de uitzichten besloten we aan het eind ervan te kijken of we nog verder de kust konden volgen en aan iedereen die we tegenkwamen informatie te vragen. En zo vonden we steeds kleine weggetjes die ongeveer de goede kant op gingen.

geurende hei, niemand in de buurt

Heerlijk. Voetpaden, fietspaden langs stranden. Wegen door vakantiedorpen die behalve leegstaande flats niets te bieden hebben. Een stuk door Alcossebre, dat een geslaagde poging doet de Spaanse kusten wat meer uitstraling te geven met aangelegd strand, houten vlonders, sportfaciliteiten en individuele huizen. Maar vooral: rustige landweggetjes door boomgaarden met citrusvruchten, amandelen en olijven. Rietvelden waar niets anders wilde groeien en geen bebouwing mogelijk was. En op het eind een onverhard stuk weg van twintig kilometer dat ons tot in Peñíscola bracht, door heide en langs verlaten strandjes waar we best onze tent hadden willen opzetten. Bloemen bloeiden en geurden en we konden ons alleen wanen in een lenteparadijs. Op sommige plaatsen konden we niet harder dan stapvoets fietsen vanwege de uitstekende keien, maar dit was toch wel wat beter dan de hoofdweg die we anders (opnieuw) hadden moeten volgen.

We hebben een vreselijk mooie dag gehad.

We slapen opnieuw tussen mensen die ons in hun eigen taal goeie morgen zeggen. Campers 'rulen'.

Het is te veel. Het is gewoon te veel. Er was zoveel te zien en te doen in de stad in de afgelopen dagen… Ik zal moeten kiezen. Ik wil niet kiezen. Ik wil alles laten zien en alles vertellen. Maar het is te veel…

moeders op weg naar de maagd

Oké. Om te beginnen was er twee dagen lang een optocht van falleras en falleros (de mensen die zich actief met het feest bezighouden, die zijn aangesloten in verenigingen en die zich voor de gelegenheid in klederdracht hullen), door de stad heen, om bloemen te brengen aan de Heilige Maagd.

op het plein van de maagd

De Heilige Maagd, dat was een gevaarte dat was opgericht op het welgenaamde Plein van de Heilige Maagd en waarvan het hoofd rustte op een ‘gewaad’ van lattenwerk, dat langzaam werd opgevuld met de bloemen die de stoet in de loop van die twee dagen kwam aandragen. Voor menigeen was het een emotionele aangelegenheid en niet iedereen hield de ogen droog. Na afloop van de optocht was niet alleen de mantel van de maagd bedekt met bloemen maar stond het hele plein vol. Het is een goede tijd van het jaar om bloemist te zijn… Aan het eind van het parcours stapten de deelnemers aan de optocht in de bussen waarmee ze waren gekomen of in de tram die ze naar huis bracht. Vooral het aantal mensen dat in klederdracht was gekomen viel op: dit was niet zomaar iets leuks, iets folkloristisch, hier werd duidelijk met trots de Valenciaanse identiteit uitgedragen.

bloemenzee na twee dagen optocht

Op de avond van de laatste dag, de 19e, werkte het feest merkbaar naar een hoogtepunt toe. Door de hele stad heen waren mensen op straat bezig met het afsteken van vuurwerk, de kleinsten met onschuldige klappertjes, de groteren met wat serieuzer werk dat werd afgestoken onder het goedkeurend oog van de ouders, en volwassenen met ware bommen die de stad op haar grondvesten deden trillen. Tussen dit alles door wandelden moeders met kinderwagens met een gemak alsof het een gewone, doordeweekse dag was.

optocht van moren en christenen

Het rommelde onophoudelijk aan de horizon van de vele mascletàs die her en der gehouden werden. Bij ons in de buurt stuitten we bij toeval op een optocht van ‘moros y cristianos’, volgens Manu, die opnieuw twee dagen bij ons op bezoek is, een gebruik dat herinnert aan de eeuwen waarin muzelmannen en christenen het schiereiland deelden en dat typisch is voor Alicante, maar kennelijk ook in Valencia bekend is. Het leverde weer wat plaatjes op die getuigen van de goede sfeer die hier, net als overal, heerste. De christenen hebben we geloof ik gemist, wel kregen we moren te zien die, te paard en te voet, het publiek vermaakten en het daarbij zelf ook prima naar de zin hadden.

Het hoogtepunt waar de afgelopen dagen naartoe gewerkt hadden was ongetwijfeld het verbranden van de fallas waar een jaar lang iedere straat, iedere wijk geld en moeite in had gestoken, die de mensen hadden verbonden, die trots aan de wereld waren gepresenteerd en die nu moesten worden losgelaten. De meeste stonden tussen de huizen in en veel ervan waren zo hoog dat ze niet konden worden verbrand zonder de aanwezigheid van de brandweer om het vuur onder controle te houden en te omringende huizen nat te houden. Er werd begonnen met het verbranden van de kleinere fallas om een uur of tien ‘s avonds, maar de grootste moesten wachten tot twee uur ‘s morgens. Vuurwerk begeleidde de ceremoniële brandstichting, dikke rookwolken stegen ten hemel, het publiek joelde en floot. Op weg naar huis konden we zien dat de fallas die het eerst gebrand hadden al niet meer bestonden. Nog voordat de smeulende resten waren opgehouden met smeulen waren schoonmaakploegen al met opruimen begonnen.

Vóór...

... en na

Zaterdag 20 maart. Het feest is voorbij. Wie nu op straat rondloopt heeft het gevoel te hebben gedroomd. De drommen mensen zijn weg. De fallas zijn weg. De resten vuurwerk? Weg. Het is alsof er niets gebeurd is.

Het leven gaat door. Of nee, begint weer. Wat gebeurd is ligt achter ons, en voor ons: een nieuw jaar, dat opnieuw met fallas zal worden afgesloten.

Het was me het feest wel.

Next Page »